Testen van natuurgras en daaruit gewonnen vezelfractie voor de teelt van oesterzwammen
Johan Baars(1) & Georgios Chatzipavlidis(2)
1) Wageningen University & Research

2) Verbruggen Paddestoelen B.V.

Dit onderzoek is in opdracht van Verbruggen Paddestoelen B.V., uitgevoerd door de Stichting Wageningen Research (WR), business unit Plant Breeding, in het kader van het overkoepelende project Bioraffinage.

WR is een onderdeel van Wageningen University & Research, samenwerkingsverband tussen Wageningen University en de Stichting Wageningen Research.

Baars J.J.P., Chatzipavlidis G., 2018. Testen van bermmaaisel en daaruit gewonnen vezelfractie voor de teelt van oesterzwammen. Wageningen Research, Rapport WPR-2018-01. 39 blz.; 21 fig.; 13 tab.; 4 ref.

Als onderdeel van het project Bioraffinage (Waarde halen uit groenresten in het waterbeheer), heeft Verbruggen Paddestoelen opdracht gegeven om onderzoek te verrichten naar de bruikbaarheid van maaisel uit ecologische verbindingszones en van vezelfracties die uit dit maaisel geproduceerd kunnen worden middels een bioraffinage machine van Grassa!. Het onderzoek vond plaats in twee delen.

In het eerste deel werd onderzocht of de meest voorkomende planten/kruidensoorten in het maaisel geschikt waren voor groei van oesterzwammycelium. Ondanks de problemen met infecties, is de belangrijkste conclusie van dit deel van het onderzoek dat Pleurotus ostreatus ras SPOPPO alle plantmaterialen als substraat voor myceliumgroei kan gebruiken. Onder de onderzochte plantensoorten zijn er geen aangetroffen die de groei onderdrukken. Experimenten die zijn uitgevoerd om te voorspellen of er een verschil is tussen het gebruik van geperst plantmateriaal en niet geperst plantmateriaal gaven geen uitsluitsel. Het persen ging vrij moeizaam en er werd weinig perssap verzameld.

Aangezien slechts op een paar momenten in het jaar gemaaid kan worden in de ecologische verbindingszones, zal het maaisel bewaard moeten worden totdat het gebruikt wordt als substraat. Een tweede onderzoeksvraag in dit eerste deel van het project was of er een verschil is tussen twee bewaarmethoden; drogen en inkuilen. De experimenten met simulaties van inkuilen op kleine schaal waren weinig succesvol. Drogen is wel goed gelukt en op het gedroogde plantmateriaal is in het algemeen goede groei geconstateerd en een aanzienlijk lager aantal infecties dan op “ingekuild’ materiaal.

In het tweede deel werden grote hoeveelheden maaisel uit ecologische verbindingszones door Waterschap Aa en Maas aangeleverd. Dit maaisel werd voor een gedeelte door een machine van Grassa! verwerkt tot een vezelfractie. Zowel van het onbewerkt maaisel als van de vezelfractie werd een deel gedroogd, voorafgaand aan gebruik in een teeltproef. Een ander deel werd voorafgaand aan de teeltproef ingekuild (luchtdicht ingebaald). Van deze 4 materialen (maaisel gedroogd, maaisel ingekuild, vezelfractie gedroogd, vezelfractie ingekuild) werden door Verbruggen Paddestoelen mengsels met tarwestro gemaakt en verwerkt tot oesterzwamsubstraat. Daarnaast werden ook de 4 materialen als enige substraat component verwerkt tot oesterzwamsubstraat. Verbruggen Paddestoelen heeft de substraten vervolgens ge-ent met oesterzwamras SPOPPO en in pakketten geperst van ongeveer 18 kg. Bij de kolonisatie van de verschillende substraten door het oesterzwammycelium werden geen belangrijke verschillen gezien. Nadat de pakketten voldoende waren gekoloniseerd, werden ze getransporteerd naar de Paddenstoelenkwekerij van WUR-Unifarm. In deze kwekerij werd de teelt verder uitgevoerd. Hierbij bleek dat de opbrengst van substraatmengsels waarvan 30% tot 50% bestond uit maaisel (gedroogd of ingekuild) of vezelfractie uit de Grassa machine (gedroogd of ingekuild) een vergelijkbare opbrengst aan oesterzwammen leverde als het reguliere substraat op basis van tarwestro. De geproduceerde oesterzwammen hadden daarnaast een vergelijkbare kwaliteit als op regulier tarwestro substraat en een vergelijkbare houdbaarheid. In sommige gevallen bleek het gebruikte oesterzwamras op mengsels van maaisel of vezelfractie met tarwestro sneller in productie te komen dan op een substraat van uitsluitend tarwestro.

De conclusie van de hier beschreven experimenten is dan ook dat het mogelijk is om tot 50% van het natgewicht van het tarwestro substraat te vervangen door maaisel uit de ecologische verbindingszone of door een daaruit gewonnen vezelfractie.

Hoewel in de hier gerapporteerde proeven gebruik is gemaakt van 1800 kg substraat, is het verstandig om zich te realiseren dat hiermee nog slechts een relatief kleine hoeveelheid maaisel en vezelfractie is getest. Indien in de toekomst maaisel uit ecologische verbindingszones op grotere schaal wordt gebruikt, valt te verwachten dat er meer variatie in samenstelling van het maaisel gezien gaat worden. Het verdient dan ook aanbeveling om dit soort teeltproeven te herhalen zodat een betere uitspraak kan worden gedaan over de herhaalbaarheid van de hier gerapporteerde resultaten en de voorspelbaarheid van de teelt.